woensdag 19 november 2025

Voetbal is oorlog.

(Al denken sommige ouders dat Michels dat letterlijk bedoelde)

Afgelopen zondag escaleerde het voor mijn ogen tussen een coach, een speler en een paar ouders. Er vielen klappen, er werden dingen geroepen die ik liever nooit had gehoord. Wat er in die paar minuten gebeurde, achtervolgt me nog steeds. Wat maakte dat gewone mensen zó ver gingen? Hoe kon dit ontstaan? Waar ging dit in essentie eigenlijk over?

En alsof dat niet genoeg was, gebeurde er diezelfde dag op twee andere velden iets vergelijkbaars. Drie jeugdwedstrijden, drie verschillende teams, drie varianten van hetzelfde patroon. Niet door de spelers, maar vooral door de ouders. Ondanks de spanning waren de meeste kinderen nog wel te corrigeren en aan te spreken. De volwassenen langs de lijn vaak niet.

Eén wedstrijd werd zelfs voortijdig gestaakt, omdat coaches en enkele spelers rake klappen uitdeelden, er een vechtpartij ontstond en een coach een ouder belaagde. Daarbij riep hij onder meer: “Ik maak je af!” en “Ik krijg je nog, ik ga met plezier voor jou de bak in!”.

Bij een tweede duel liep het direct na het laatste fluitsignaal uit de hand, ondanks een 9–1 uitslag.
En op een derde veld moest er worden ingegrepen omdat ouders tijdens het spel volledig uit hun rol vielen en de scheidsrechter uitscholden. In afgezwakte vorm klonk het ongeveer zo:

“Scheidsie, ben je blind?”

“Hoeveel hebben ze je betaald om zo slecht te fluiten?”

“Wat een eikel ben jij met je fluit.”

De kinderen? De meeste waren redelijk aanspreekbaar. Het waren vooral de volwassenen die ontspoorden. 



Wat er onder de oppervlakte gebeurt

Niemand staat ’s morgens op met het voornemen om een jeugdwedstrijd te laten escaleren. Toch gebeurt het. Niet omdat ouders slecht gedrag willen laten zien, maar omdat ze geraakt worden op een plek die dieper zit dan verstand of redelijkheid.

Ouders kijken niet naar “een wedstrijdje”. Ze kijken naar hun kind en naar alles wat dat kind voor hen vertegenwoordigt.

Een duw, een hard duel, een ogenschijnlijk onterecht oordeel van de scheids: het is alsof niet hun kind, maar zijzelf geraakt worden. Het lichaam reageert sneller dan het hoofd: hartslag omhoog, kaken op elkaar, schouders gespannen.

En dan sta je er machteloos bij: een kind in het veld kan spanning kwijt door te spelen, te rennen, weer door te gaan. Een ouder staat stil en is toeschouwer van wat zijn kind wordt ‘aangedaan’. En adrenaline zonder invloed is een recept voor impulsief gedrag.


En zo verliezen ouders uit het oog wat hun eigenlijke rol is. Niet coachen, niet corrigeren van het spel, niet “rechtzetten”, maar ondersteunen én opvoeden. Ze hebben in het leven van hun kind de taak om te begeleiden, te begrenzen, te helpen omgaan met teleurstelling, verlies en emoties. Precies die rol lijkt langs de lijn soms te verdwijnen.

Dan verandert een jeugdwedstrijd, onbedoeld maar zichtbaar, in een arena waarin ouders hun eigen verlangens, ambities en rechtvaardigheidsgevoel projecteren. Een kind wordt dan toch weer even de toekomstige Messi of Ronaldo “die nog niet ontdekt is”. Dat gebeurt soms zelfs sterker bij lagere teams, waar technische ontwikkeling juist vraagt om geduld, plezier en ruimte voor fouten.

In die mindset wordt elke tegenslag buiten het kind gelegd. Tegenwoordig lijkt het soms alsof verlies, fouten of teleurstelling niet meer vanzelfsprekend onderdeel van sport zijn, maar vooral het gevolg moeten zijn van iemand anders: de scheids, de tegenstander, de coach. Een verkeerde beslissing wordt dan geen onderdeel van het spel, maar een persoonlijk onrecht.

En dat is problematisch. Want het is een belangrijke les in het leven dat dingen soms meezitten en soms tegenzitten. Deal with it, en focus vooral op wat jij kunt verbeteren, in plaats van te blijven hangen bij wat een ander verkeerd deed. Want wie zijn frustratie steeds bij de ander legt, vergroot vooral zijn eigen spanning. Wie naar zichzelf kijkt, vindt een aangrijpingspunt om zichzelf te verbeteren en verder te komen, in voetbal én in het leven. 

Hoe we kunnen voorkomen dat volwassenen zichzelf verliezen

Misschien begint het hiermee: herkennen wanneer het mis dreigt te gaan. Wanneer je hartslag stijgt, je stemming kantelt en je zinnen korter worden. Dat zijn de momenten waarop het mis kan gaan, niet alleen bij spelers maar juist bij ouders.

Vaak helpt het al om letterlijk een paar stappen naar achteren te doen. Afstand brengt rust. Even ademen. Even zien dat je kind vooral baat heeft bij stabiliteit, niet bij een ouder die het veld langsloopt alsof de Champions League-kwalificatie op het spel staat.

Maar het gaat niet alleen om ouders. Clubs spelen een cruciale rol in het vormgeven van een omgeving waarin spanning minder snel oplaait.

Een ouderzone op enige afstand van het veld helpt ongelooflijk veel.
Een coachzone die niet wordt overgenomen door ouders — en waar coaches zelf tijdens de wedstrijd binnen blijven — maakt de wedstrijd rustiger.
Eén ouder per wedstrijd die de sfeer bewaakt — niet als politieagent, maar als rustige aanwezige — werkt de-escalerend.
En duidelijke afspraken over wie met de scheidsrechter spreekt: alleen de aanvoerder in het veld, en de coach alleen tijdens de pauzes.

Daar komt nog iets bij: veel teams moeten zelf een grensrechter leveren. Vaak zijn dat ouders die vooral als bevlogen supporter aan de kant staan, en daarmee het vuurtje eerder opstoken dan blussen. Het zou enorm helpen als clubs korte instructies of mini-trainingen aanbieden voor grensrechters, zodat iedereen weet wat de bedoeling is en hoe je je rol professioneel en neutraal vervult.

Een verrassend effectief middel is de mini-debrief na wedstrijden waarin spanning ontstond. Geen zwaar gesprek, maar zes tot tien minuten waarin je als team en oudergroep stil kunt staan bij:

  • wat er tegenzat,
  • waar nog vragen over zijn,
  • hoe ieder zijn eigen rol zag,
  • en vooral: wat iedereen volgende week anders kan doen.

Clubs kunnen dit versterken met een eenvoudige regel:
bij wedstrijden met incidenten wordt het wedstrijdverslag pas ingediend nadat deze mini-debrief heeft plaatsgevonden.
Niet als straf, maar als structuur. Een manier om te voorkomen dat frustratie via WhatsApp of sociale media zijn eigen leven gaat leiden.

 



Slot: wat we opnieuw moeten leren

Kinderen accepteren verlies meestal sneller dan volwassenen. Ze willen door, weer spelen, opnieuw proberen. Ze weten instinctief dat een wedstrijd geen referendum is over wie ze zijn.

Volwassenen lijken dat soms kwijt te raken. We hangen er betekenis aan: trots, rechtvaardigheid, prestatiedrang, erkenning. En juist daardoor verliezen we het zicht op wat sport eigenlijk is: oefening, spel, plezier — en ja, ook teleurstelling.

Sport leert kinderen iets wat wij volwassenen vaak opnieuw moeten leren:

dat fouten erbij horen,
dat niet iedereen Messi wordt,
dat het soms mee zit en soms tegen,
en dat verliezen geen ramp is, maar een kans om wijzer te worden.

En misschien moeten we als volwassenen accepteren dat de belangrijkste les die wij langs de lijn kunnen geven, niet gaat over voetbal, techniek of overwinning, maar over gedrag.

Een kind dat ziet hoe zijn ouder zich kan beheersen, leert meer dan welke training ook.

woensdag 5 november 2025

“Ik zal het nog één keer goed uitleggen"

Je kent het vast wel. Een overleg loopt stroef, er blijft iets hangen. Later besluit je het nog even goed op te schrijven — om je zienswijze te verduidelijken, om helderheid te creëren. En voor de zekerheid kopieer je nog een paar mensen in, zodat iedereen het uit eerste hand hoort.

Je hebt je mail zorgvuldig opgebouwd, vriendelijk geformuleerd. En tóch volgt vaak een nieuwe ronde misverstanden en gedoe. Als afzender denk je dat je verstandig handelt: “Ik wil het gewoon nog even goed uitleggen.” Of: “Misschien kwam ik niet helemaal goed uit mijn woorden, laat ik het nog eens rustig opschrijven.” 

Soms ook: “Dan heb ik het in elk geval vastgelegd.”

Het is een herkenbare reflex: als het spannend wordt, grijpen we naar het toetsenbord. Mailen voelt veiliger dan praten.


Even voor de duidelijkheid…

Het gebruik van mail gaat impliciet uit van de veronderstelde kracht van geschreven tekst. Helaas overschatten we vaak wat e-mail eigenlijk teweeg kan brengen. We denken dat woorden helderheid brengen, terwijl mail bij spanning juist onduidelijkheid creëert.

Taal op papier mist toon, timing en context, precies de elementen die bij spanning cruciaal zijn. Zonder die elementen vult de lezer de open plekken in met zijn eigen interpretatie. En als er al spanning is, is de kans dat je bericht neutraal wordt gelezen klein. Een oprecht bedoeld bericht wordt dan al snel gezien als een volgende zet in een steekspel over wie er gelijk heeft.

Een simpele zin als: “Misschien kun je daar voortaan wat meer rekening mee houden,” kan dan klinken als: “Je doet je werk niet goed.” Waar jij iets opbouwend bedoelt, hoort de ander een verwijt. Helder geschreven is niet hetzelfde als helder begrepen. Zeker niet als emotie meespeelt.


Het gemak van de afwezigheid

Een andere reden waarom mail zo verleidelijk is: de ander is er even niet bij. Je krijgt geen tegenspraak, geen gezichtsuitdrukking, geen ongemakkelijke stilte. Het voelt veiliger, maar het is eigenlijk vooral een vorm van controle: de ander kan pas reageren als jij klaar bent. Wat voor jou voelt als zorgvuldigheid, komt bij de ander over als belerend of eenzijdig.

Mail geeft bovendien een illusie van efficiëntie: het idee dat je “even iets kunt afhandelen”. In werkelijkheid creëer je een nieuwe communicatielaag. Waar één gesprek misschien voldoende was, volgen nu drie mailwisselingen, elk iets stelliger dan de vorige. En weg is je efficiëntie.



Voor het gemak, stuur ik mijn baas ook een kopie

En als je dan toch schrijft, waarom niet meteen even je manager of een paar collega’s in de cc? Dat geeft bedoeld of onbedoeld het signaal dat er “meer aan de hand” is. Wat begon als een poging tot helderheid, zorgt ongemerkt voor extra spanning: wie heeft de mail als eerste “naar boven” gespeeld? Voor je het weet, gaat het niet meer over de inhoud, maar over vertrouwen.

De ironie is dat mensen zelden met kwade bedoelingen mailen. Ze willen iets herstellen: duidelijkheid, begrip, grip. Maar vaak zit er óók een behoefte onder om het eigen gelijk nog één keer goed te verwoorden. En een mail leent zich daar perfect voor: beleefd, goed onderbouwd, en net scherp genoeg om te laten zien dat jij het overzicht wél hebt.

Het probleem: de ander leest die nuance niet. Mail is geen gesprek, het is eenrichtingsverkeer. Wat bedoeld was als verheldering, wordt gelezen als een poging jouw verhaal kracht bij te zetten in een lopend conflict.



Mail is benzine, geen blusmiddel

Wat voelt als kracht bijzetten, werkt in de praktijk vaak als olie op het vuur. Het helpt dan meer om even tijd te nemen in plaats van tekst te maken. Een kort gesprek — desnoods telefonisch — werkt beter dan drie alinea’s in Times New Roman. In een gesprek kun je onderzoeken wat er speelt en wat maakt dat je er anders naar kijkt.

Gesprekken zijn geen monologen: je hoort wat de ander bedoelt, verkent samen waar de spanning vandaan komt, en zoekt naar wat nodig is om te voorkomen dat het uit de hand loopt.
Vaak blijkt dat er iets anders onder zit: een misverstand, een gevoel van niet gehoord worden, of gewoon te veel druk op de ketel. Dat ontdek je niet via e-mail.

Een gesprek biedt ruimte voor nuance, stilte, herstel. En juist daardoor kan er iets verschuiven. Vijf of tien minuten is vaak al genoeg.
Een zin als: “Volgens mij liep ons overleg wat stroef, zullen we even kijken waar dat precies door kwam?” is meestal effectiever dan de mooiste alinea’s uit een zorgvuldig geformuleerde mail.
Toon, ademhaling en stilte doen in zo’n gesprek vaak meer dan leestekens ooit kunnen. 
Als de spanning oploopt, helpt het om juist even tegen je reflex in te gaan en tijd te nemen voor dialoog.


Toch schrijven?

Soms ontkom je er niet aan om toch even iets op te schrijven. Soms is het zinvol om bijvoorbeeld iets vast te leggen of samen te vatten. Dan helpt het om:

  • de tekst eerst alleen voor jezelf te schrijven, maar het nog níet te versturen;

  • het bericht een dag te laten liggen en het dan te lezen met de bril van de ontvanger. Hoe zou hij of zij dit lezen?;

  • te schrappen wat klinkt als uitleg, verdediging of bewijsvoering;

  • te beginnen met wat wél goed ging;

  • en niemand te kopiëren die er niet strikt bij hoeft te zijn.

Een mail kan helpen om afspraken te bevestigen, maar is geen middel om spanning te reguleren.


De spiegel voor leiders

Leidinggevenden zetten met hun toon de norm. Een mail die je als leidinggevende onder spanning verstuurt, wordt zelden alleen gelezen door degene aan wie hij gericht is. Anderen lezen mee, letterlijk of figuurlijk, en trekken er conclusies uit.
Zo wordt een meningsverschil al snel een voorbeeld van “hoe er bij ons met spanning wordt omgegaan”.

Een leidinggevende die een medewerker “voor de duidelijkheid” mailt, creëert onbedoeld een cultuur waarin mensen niet worden gestimuleerd om bij verschil van inzicht de dialoog op te zoeken, maar hun gelijk te halen via mail of management. Zo verschuift de dynamiek van samen onderzoeken en leren, naar een strijdtoneel van gelijk hebben en gelijk krijgen.



Spanning vraagt om vertragen

Mail is snel, en juist daarom gevaarlijk. In gespannen situaties vergeten we dat het niet de woorden zijn die rust brengen, maar de ontmoeting. Spanning vraagt om vertraging, niet om versnelling. Dus voordat je op ‘verzenden’ drukt: bel even, loop langs, of wacht een dag. De kans is groot dat er dan niets meer hoeft te worden uitgelegd. 

En als dat wél zo is, kun je altijd nog mailen ... morgen.







zondag 4 mei 2025

Vrijheid, rol en ruimte: waar stopt je mening en start je verantwoordelijkheid?

Over mening, invloed en professioneel rolbewustzijn

Wanneer wordt een goedbedoelde actie problematisch?

Onlangs plaatsten tientallen ambtenaren van het ministerie van Asiel en Migratie een advertentie in een landelijke krant. Daarmee spraken zij hun waardering uit voor vrijwilligers die vluchtelingen helpen — als reactie op het besluit van de minister om deze vrijwilligers geen koninklijke onderscheiding toe te kennen. (👉 Zie: NOS over ambtenaren en lintjesregen) De boodschap vond bij veel mensen weerklank. De actie kreeg veel bijval, maar leidde ook tot vragen: hoort zo’n publieke uiting bij de rol van een ambtenaar? En waar ligt de grens tussen persoonlijke overtuiging en professionele neutraliteit? Het is een voorbeeld van een bredere kwestie: hoe gaan we om met mening, verantwoordelijkheid en rolbewustzijn in professionele contexten?

Mag je vrij spreken in functie?

Iedereen mag een mening hebben. Dat is een groot goed. Tegelijk kan het ingewikkeld worden als je functie vraagt om neutraliteit. Wat gebeurt er als jouw uitgesproken mening ertoe leiden dat iemand zich minder vrij voelt tegenover jou of jouw organisatie?

We vinden het steeds lastiger om zaken buiten onze invloed te accepteren. We willen niet alleen meedenken, maar ook meebeslissen. En als dat niet kan, hebben we in elk geval een mening. Het uiten daarvan — in de kantine, in vergaderingen of online — voelt als een vorm van autonomie.

Wanneer is neutraliteit vereist?

Toch kan dit wringen wanneer de functie die je vervult vraagt om onpartijdigheid of het vertegenwoordigen van een breder belang. Maar wanneer vraagt een functie eigenlijk om neutraliteit? Dat is niet altijd makkelijk te beantwoorden. Wat wél duidelijk is: sommige functies – denk aan ambtenaren, rechters, docenten of leidinggevenden – vragen bijzondere alertheid. Niet omdat deze mensen geen mening mogen hebben, maar omdat hun positie meebrengt dat zij aanspreekbaar en betrouwbaar moeten zijn voor iedereen, ook voor wie anders denkt.

Binnen organisaties ontstaat hierover geregeld spanning. Medewerkers beroepen zich op hun vrijheid van meningsuiting, ook als hun uitingen raken aan de neutraliteit of inclusiviteit die hun functie vraagt. En leidinggevenden voelen zich vaak klem zitten: ze ervaren ongemak, maar zijn tegelijk huiverig het aan te kaarten uit angst het verwijt te krijgen de vrijheid te beperken of de sfeer te verstoren.

Kun je vrij spreken zonder zorg voor anderen?

Wie werkt namens een organisatie, beweegt zich in een andere ruimte dan het privéleven. Soms vraagt die ruimte om terughoudendheid — niet om iemand tekort te doen, maar om ruimte te laten voor iedereen. Wat je privé deelt of zegt, is daarmee niet vanzelfsprekend passend in je professionele context.

Voor leidinggevenden is de uitdaging dit ongemak niet uit de weg gaan en het gesprek aan te gaan over wat een functie vraagt. De uitdaging is om dit niet moraliserend te doen, maar open en uitnodigend. En tegelijk in te gaan op het verschil tussen wat je vindt, en waar je verantwoordelijk voor bent. Over de betekenis van rolzuiverheid in een tijd waarin persoonlijke expressie vaak vooropstaat.

Dit geldt ook bij goedbedoelde en breed gedragen meningen die anderen onbedoeld kunnen buitensluiten. Sociale veiligheid betekent immers: aandacht hebben voor de minderheid die zich misschien niet gehoord of vertegenwoordigd voelt. Dat vraagt bewustzijn van de impact van wat we uitdragen, juist als we denken namens 'het goede' te spreken. Dat bewustzijn vertaalt zich in kleine keuzes: in wat we delen, wat we voor ons houden, en hoe we reageren op anderen die het anders zien.

Ook op collegiaal niveau. Wanneer een collega nadrukkelijk zijn of haar politieke mening laat doorklinken, kan dat anderen belemmeren zich vrij te uiten. Zulke situaties vragen niet om een reprimande, maar om een gesprek: over samenwerking, sfeer en het grotere geheel dat je samen vertegenwoordigt.

Waarom kiezen we zo vaak oordeel boven nieuwsgierigheid?

En misschien ligt daar ook een uitnodiging die verder gaat dan het gesprek over grenzen en neutraliteit: het aanhouden van het eigen oordeel. Door eerst vragen te stellen — niet om terecht te wijzen, maar om echt te begrijpen wat iemand beweegt. Vanuit nieuwsgierigheid naar het verhaal van de ander. Wanneer meningen botsen of spanningen oplopen, ontstaat er pas ruimte als we blijven vragen, blijven luisteren en ons eigen oordeel weten te parkeren.

In dat licht is het goed stil te staan bij het onderscheid tussen feiten en meningen. Dat onderscheid blijkt voor veel mensen steeds lastiger. (👉 Zie: Volkskrant over feiten en meningen) Wanneer alles wordt beleefd en besproken als mening, wordt het moeilijker om gezamenlijkheid te vinden. Dit is een extra uitdaging in het voeren van het gesprek over de spanning tussen persoonlijke meningen en de verantwoordelijkheid die een functie met zich mee brengt. 

Daarbij is het ook belangrijk het kader van de eigen functie en de organisatie te betrekken. Wie een rol vervult die groter is dan zichzelf, doet er goed aan soms eerst te luisteren — en zich dan af te vragen: past mijn opvatting bij mij als persoon, of bij mijn rol? En hoe beïnvloedt het uiten van mijn politieke mening de perceptie van mij in mijn rol?

Waarom heeft ruimte grenzen nodig?

Zonder begrenzing is sociale veiligheid vooral veiligheid voor degene met de grootste mond of de meest invloedrijke positie. Paradoxaal genoeg vraagt het creëren van sociale veiligheid ook om begrenzing, normeren en de moed om het ongemak aan te gaan.

Juist in een tijd waarin iedereen zijn waarheid wil uitdragen, vraagt leiderschap om het benoemen én bewaken van grenzen. Niet om mensen de mond te snoeren, maar om ruimte te houden voor verschil. Dat vraagt moed — en een gedeeld besef van verantwoordelijkheid.

Professioneel leiderschap begint waar comfort stopt: het vraagt moed om ongemak aan te gaan, ruimte te bieden om te onderzoeken — én helderheid om te zeggen ‘dit past niet bij onze rol’.

zaterdag 12 april 2025

Trump, mijn vader en de Opel die er nooit kwam

Over letterlijk nemen, luisteren en wat mensen eigenlijk echt bedoelen

Iets zeggen is één ding. Begrijpen wat iemand bedoelt is iets heel anders.

“I always say ‘tariffs’ is the most beautiful word in the dictionary” zei Trump vaak. En hij meende het.

Het is verleidelijk om zulke uitspraken af te doen als surrealistisch theater. Als je Trump letterlijk neemt, klinkt het soms absurd. Maar wat gebeurt er als je dat níét doet? Als je denkt: hij bedoelt vast iets anders. Of: dit is strategie. Of gewoon: hij zegt maar wat om aandacht te krijgen.

Veel mensen reageren op Trump eigenlijk niet anders dan hoe we ook op elkaar reageren. We filteren, interpreteren, verzachten. We geven er een draai aan of doen het af met: zo is hij nu eenmaal. En voor je het weet gaat het niet meer over wat iemand zegt, maar over wat jij dénkt dat hij bedoelt. En precies dáár wordt communicatie spannend.


Wat Trump en mijn vader gemeen hebben

Het deed me denken aan mijn vader. Als hij een nieuwe auto zocht, had hij het vaak over een Opel. Of een andere degelijke Duitse auto. Maar wij wisten: die gaat hij nooit kopen. Dat was de auto waar hij het óver had, niet de auto die hij wílde. Die zat in zijn hoofd, maar die noemde hij niet.

Vroeger dacht ik dat dat typisch mijn vader was. Maar inmiddels weet ik: zo gaat het in veel gesprekken. Iemand zegt iets, maar bedoelt iets anders. Of bedoelt het wél, maar verandert later van koers. Zoals Bush ooit plechtig beloofde: Read my lips: no new taxes. En het vervolgens toch deed. Of Friedrich Merz, de huidige Duitse bondskanselier, die campagne voerde met belastingverlaging — en dat punt in de coalitieonderhandelingen geruisloos liet vallen.


Wat je hoort, zegt soms meer over jezelf

Soms wíl je iemand letterlijk nemen, omdat je hem graag serieus neemt. Hij heeft het zélf gezegd. En soms wil je juist niet, omdat je voelt: er speelt iets anders. In beide gevallen loop je het risico elkaar niet goed te verstaan.

Wat zeg je echt?
Wat hóór ik, omdat ik dat graag wil horen?

Dat fascineert mij. De manier waarop we taal gebruiken om ons gelijk kracht bij te zetten, of om de angel uit een conflict te halen. Maar ook: om te verhullen, om tijd te rekken, of om ruimte te maken voor iets dat nog niet helemaal uitgesproken durft te worden.


Iedereen heeft een klein Trumpje in zich

En misschien hebben we allemaal wel een klein Trumpje in ons. Een innerlijke stem die dingen net wat stelliger zegt dan we bedoelen. Die zich vasthoudt aan een uitspraak omdat duidelijkheid nu eenmaal lekker is. Of die liever niet toegeeft dat de wereld veranderd is, ook al weten we dat best.

We nemen dingen letterlijk — omdat het grip geeft. Of omdat het iets oplevert. En daar is niks vreemds aan. Het is menselijk.

Juist daarom is het de moeite waard om niet alleen te luisteren naar wat iemand zegt, maar ook waarom. Wat probeert iemand eigenlijk te zeggen? Wat ligt eronder? Wat hoop je zelf misschien te horen? En waar ben je bang voor?


Woorden zijn maar woorden. Toch?

In mijn werk als mediator en procesbegeleider probeer ik daar ruimte voor te maken. Niet om alles glad te strijken, maar om echt in gesprek te komen. Omdat er veel mogelijk wordt als we elkaar net iets beter verstaan — ook als het schuurt.

Want onder een ‘misverstand’ zit vaak iets anders verscholen: behoefte aan duidelijkheid, erkenning, invloed. Of simpelweg een poging om houvast te vinden in een wereld die continu in beweging is.

En precies daar raakt taal aan mijn werk. Niet alleen wat er gezegd wordt is bepalend — maar vooral wat er gehoord, vertaald en ingevuld wordt. Tussen zender en ontvanger zit nooit lege ruimte. Die zit vol met aannames, ervaringen, emoties en belangen.

Dat is soms lastig. Maar het is ook de plek waar beweging kan ontstaan. Als je daar met aandacht in kunt werken, wordt taal geen valkuil, maar een wegwijzer.

En Trump? Die corrigeerde zichzelf. Op een bijeenkomst van de Republican Governors Association in februari maakte hij er dit van:

“Let’s put God number one, religion number two, and love number three. And then it is tariff. They are going to make us rich.” Link Trump on tariffs

En zo werd zelfs ‘tariff’ een liefdesverklaring. Op z’n Trumps.
Misschien is dat wel de kunst: weten wanneer je jezelf letterlijk moet nemen. En wanneer beter van niet.